Collectieve aanvullende pensioenregelingen
Collectieve aanvullende pensioenregelingen in Nederland worden gekenmerkt door het gebruik van de ‘doorsneesystematiek’: alle deelnemers in een pensioenregeling betalen eenzelfde premiepercentage (de doorsneepremie) en bouwen daarmee pensioen op volgens eenzelfde opbouwpercentage (de doorsneeopbouw). Premie- en opbouwpercentages zijn dus onafhankelijk van persoonskenmerken van individuele deelnemers, zoals geslacht, leeftijd en carrièrepatroon. Het gebruik van de doorsneepremie is voor bedrijfstakpensioenfondsen zelfs wettelijk verplicht (Wet Bpf 2000). Als gevolg van deze doorsneesystematiek is de pensioenopbouw voor de deelnemer in de regel niet actuarieel fair: de deelnemer betaalt hetzij te veel, hetzij te weinig premie voor het opgebouwde pensioen. Hierdoor vinden er structurele waardeoverdrachten plaats tussen deelnemers aan een pensioenregeling.
Waar deze waardeoverdrachten te eenzijdig zijn, kunnen deze als onrechtvaardig worden gezien. Het belang hiervan wordt versterkt door een aantal ontwikkelingen, zoals de gestegen arbeidsmobiliteit van werknemers en recente pensioenhervormingen, waardoor deze waardeoverdrachten mogelijk groter en meer zichtbaar zijn geworden. De aanwezigheid van zulke overdrachten kan zodoende het draagvlak voor collectieve aanvullende pensioenregelingen ondermijnen.
Zo signaleert de Commissie Goudswaard in 2010 dat het gebruik van de doorsneesystematiek mogelijk op gespannen voet staat met de institutionele houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenregelingen. De Commissie Goudswaard adviseert dan ook nader te onderzoeken welke effecten zouden optreden bij een overgang naar een alternatieve systematiek. In de kabinetsbrief van 7 april 2010 bevestigt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het belang van het inventariseren van de voor- en nadelen van de doorsneesystematiek.